Verdienen de Limburgse aannemers nog het zout op hun patatten? En gaan ze -met de winter in zicht- een periode van zwarte sneeuw tegemoet? Met een diepgaande financiële analyse heeft Deloitte een antwoord gezocht en gevonden op deze vragen. “Zelden was de dynamiek in de bouwsector zo groot als nu. De florerende woningmarkt, de klimaatuitdagingen en de op gang komende energietransitie dagen de sector uit. Vraag is: met welke mensen gaan we dat doen”, vraagt Chris Slaets, directeur van Confederatie Bouw Limburg zich af.
“Als we het totale bouwvolume van 2020 vergelijken met 2019, nemen we een duidelijke stijging waar”, aldus Frank Schouteden van Deloitte. “Naar omzet hebben de grote bouwbedrijven weinig tot geen hinder ondervonden van de coronapandemie. Maar ook de middelgrote en kleinere aannemers hebben goedgevulde orderboekjes moeten verwerken. Een belangrijke kanttekening bij de stijging van de omzet is dat de bruto marge in de bouwsector sinds 2017 in dalende lijn is. Dat was in 2020 niet anders. De Limburgse bouwbedrijven waren dus minder winstgevend, een gevolg van onder meer de fors toegenomen aankoopprijzen, transportkosten en grotere stocks.”
Michel Vanderstraeten, voorzitter Confederatie Bouw Limburg, verduidelijkt: “De prijsstijging van bouwmaterialen is op zich niet abnormaal: in principe gebeurt dat elk jaar, meestal tijdens de eerste maanden. Het grote verschil met andere jaren is dat sinds de coronacrisis, de bouwmaterialen opvallend duurder geworden zijn en dat ook de leveringstermijnen van materialen voor de bouwsector blijven oplopen. Dat heeft gevolgen voor veel bouw- en renovatieprojecten. Bij bijna zestig procent van de lopende contracten zijn er vertragingen.”
Directeur Chris Slaets maakt een andere bedenking: “Tegen 2030 moet elke woning in Vlaanderen energiezuiniger worden. Dat betekent veel renoveren en isoleren. Opdrachtgevers voelen bovendien de maatschappelijke druk om te verduurzamen, onze klanten vragen dat ook van ons. De vraag is hoe realistisch de plannen zijn en vooral, waar we de vakmensen gaan halen om al die werken uit te voeren. Dat is het grootste knelpunt in de klimaatplannen.” De cijfers bevestigen dat. “De tewerkstelling in de bouwsector vertoont al jaren een negatieve trend. Meer concreet: het aantal FTE’s op de eigen loonlijst neemt af, waardoor de totale personeelskosten ongeveer gelijkmatig dalen. Toch werken er momenteel niet minder mensen in de Limburgse bouwsector. Om het grotere volume te kunnen uitvoeren, wordt immers steeds vaker een beroep gedaan op verzelfstandigde bouwprofessionals en onderaannemers uit binnen- en buitenland. Die vallen buiten de statistieken.”
De personeelskosten stijgen nochtans wel. “Kijken we naar de gemiddelde personeelskost per FTE, stellen we vast dat die voor de grotere bouwbedrijven beduidend hoger ligt dan voor de kleinere bouwbedrijven”, aldus nog Slaets. “De verhouding bedienden versus arbeiders is hier niet vreemd aan. Zijn er straks nog voldoende loodgieters, schrijnwerkers, en techniekers? Met de huidige uitstroom en instroom is dat nog maar de vraag. Erg zorgwekkend. De energietransitie vraagt bovendien ook om andere capaciteiten van werknemers. Nieuwe technieken zoals bijvoorbeeld BIM vereisen hoger opgeleide, en dus duurdere arbeidskrachten.”
Bouwsector meest belast
Minder marge en minder winst betekent automatisch minder belastingen. Dat blijkt duidelijk uit de cijfers. “Bovendien hebben we bij de grootste bedrijven vastgesteld dat de gemiddelde belastinggraad (de belastingen op het resultaat van het boekjaar) gemiddeld hoger lag voor de bouwsector dan voor de andere sectoren. Dit is een trend die zich ook globaal doorzet”, weet Frank Schouteden. Wat het belastingtarief zelf betreft, is het enerzijds niet volledig verwonderlijk dat dit voor bouwbedrijven gemiddeld schommelt rond het nominaal tarief van 25%. Michel Vanderstraeten: “Anderzijds is het wél verwonderlijk dat dit opvallend hoger ligt dan in andere sectoren. Nochtans kunnen ook in de bouwsector fiscale incentives worden toegepast, onder meer in het kader van tewerkstelling, innovatie, investeringen, enzovoort. Mogelijks is het een kwestie van de bouwbedrijven meer attent te maken op de mogelijkheden van deze fiscale incentives.”
Solvabiliteit
“Als we kijken naar de solvabiliteit van de Limburgse bouwbedrijven, toch wel dé graadmeter om de financiële gezondheid op lange termijn te voorspellen, is deze het afgelopen jaar zo goed als gelijk gebleven”, stelt Frank Schouteden van Deloitte vast. “Daaruit kunnen we concluderen dat onze aannemingsbedrijven al goed gewapend waren tegen de crisis en deze goed hebben doorstaan. Belangrijk om weten is wel dat de solvabiliteit van de grotere bouwbedrijven lager ligt dan bij vergelijkbare ondernemingen uit andere sectoren. Deze trend is zelfs licht dalend. De financiële schuldgraad – waarvan de solvabiliteit een gevolg is – is met andere woorden stijgend voor de grotere bouwbedrijven. Dit is een rechtstreeks gevolg van de stijging van de nominale financiële schulden. Belangrijke kanttekening hierbij is dat deze stijging zich eerder situeert op niveau van de financiering voor bedrijfskapitaal dan voor bijkomende investeringen.”
Die investeringen zijn een positief lichtpunt. In het ‘coronajaar’ 2020 werd geen rem op de investeringen door het gemiddelde Limburgse bouwbedrijf vastgesteld. “Dit in tegenstelling tot heel wat andere sectoren, waar veel spelers geprobeerd hebben om de crisis te tackelen door te besparen op investeringen en zo hun liquiditeitspositie te beschermen” legt Chris Slaets uit. “Alles staat of valt bij ondernemerschap. Het bedrijfsmodel moet flexibel ingericht zijn om in te spelen op veranderingen. Veel bouwbedrijven hebben meer focus aangebracht en werk gemaakt van projectbeheersing. De uitdagingen die de markt biedt op het gebied van mobiliteit, klimaatdoelstellingen, de woningmarkt en de energietransitie spelen hierin een grote rol. De bouwsector wil zich op een duurzame manier transformeren naar een onderneming die klaar is voor de toekomst.”