Als onderdeel van de grote prijs Limburgse Ondernemer van het Jaar, die dinsdagavond wordt uitgereikt aan Cegeka, Essers of Mathieu Gijbels, kiezen Het Belang van Limburg én Made in Limburg ook een ondernemer die bekroond wordt voor zijn hele carrière. De keuze is gevallen op Jean-Baptiste Claes, stichter van modeketen JBC, en… ex-discotheekuitbater! Een portret, al even lang als zijn enorme carrière:
“Jean Claes”, zegt hij zelf. “Waarom zou ge iets in drie woorden zeggen als het ook in twee woorden kan?” Daarmee is de toon gezet. Mister JBC neemt zelf mijn jas aan om hem weg te hangen. Volgend jaar in februari wordt hij tachtig. Hij weet nog niet of daar een feest bij hoort. “Dat is toch zo’n gedoe.” Maar trots is hij wel op deze onderscheiding. “Ik ben geen man van grote woorden, maar met deze titel ben ik heel erg vereerd. Als profrenner stond ik meestal in de schaduw van de grote namen van mijn generatie, zoals Eddy Merckx en Jacques Anquetil. Precies daarom doet deze titel zoveel deugd.” Er blinkt zowaar iets in zijn ogen.
“Toen ik jong was, wilde ik wel leren maar niet luisteren. Ik wilde zelfstandig zijn. Daarom ben ik op mijn veertiende gaan werken.”
Ons gesprek gaat grotendeels over de twee grote periodes in Claes’ leven: zijn leven als profrenner en zijn leven als ondernemer. Twee totaal verschillende werelden, met voor Jean-Baptiste één lange rode draad: hij kon onderhandelen als geen ander, ook in de koers. “Ik ben niet lang naar school geweest, tot mijn veertiende slechts. Toch denk ik dat ik de mensen tegenover mij snel doorgronden kan. Dat was niet alleen in de koers zo, maar ook in het zakenleven. Ik heb ook nooit seminaries of cursussen gevolgd. Maar onderhandelen, dat kon ik als de beste. Dat heeft me goed vooruit geholpen, zowel in de koers als in het zakenleven.”
Uw stiefvader was stukadoor. Wie heeft u de wielermicrobe dan bezorgd?
“Toen ik jong was, wilde ik wel leren maar niet luisteren. Ik wilde zelfstandig zijn. Daarom ben ik op mijn veertiende gaan werken. Maar na één week had ik al begrepen dat voor iemand anders werken niks voor mij was. Ik had wel bewondering voor onze Lommelse renner Giel Hendriks. Die reed met een sjieke auto rond. En dat wilde ik ook wel. Ik heb uiteindelijk twee maanden gewerkt als beginnend stukadoor. Pas na die tijd had ik het vak enigszins door. Plekken is een echt vak. Ik koos toch maar voor de fiets. Achteraf kreeg ik wel spijt dat ik niet langer gestudeerd heb.”
U stond in uw wielercarrière vaak in de schaduw van het supertalent Eddy Merckx en andere grote namen zoals Jacques Anquetil.
“Buiten die twee waren er wel nog meer coureurs die beter waren dan ik hoor (lacht). In de kleinere koersen kon ik wel mijn gewicht in de schaal leggen en de wedstrijd naar mijn hand zetten. Maar de koers heeft me vooral geleerd op mijn tanden te bijten en door te zetten. Die twee dingen heb ik later ook in het zakenleven goed kunnen gebruiken.”
U heeft in 1968 de fiets aan de haak gehangen, maar u was toen al een jaar bezig met het uitbaten van dancings. Danste u zelf graag?
(Een beetje verlegen) “Ja, ik danste graag. Nu nog zelfs. Op ene tegel hé. Ik wist het vrouwvolk wel te versieren die dagen. Nu heb ik dat niet meer nodig (lacht). Het was de tijd dat de dancings volop in opmars waren. Ik was ook zelf discjockey. Ik was niet de meest professionele plaatjesdraaier, maar ik wist goed hoe ik het volk op de dansvloer moest krijgen en houden. Eerst moet je de vrouwen op de dansvloer krijgen. De mannen volgen wel. En als de dansvloer goed vol zat, durfde ik wel eens wat ‘anders’ te draaien dan de meest bekende deuntjes. Ik kon links of rechts wel eens uitschieten, ja.”
Hoe bent u dan in de handel verzeild geraakt?
“Na mijn profcarrière ben ik ook nog enige tijd in het wielermilieu blijven rondhangen. Ik weet nog goed dat ik als gelegenheidssportbestuurder van de amateurs van Sport en Steun Leopoldsburg in de Ronde van Luik zat. Daar werd ik benaderd door een Tsjech die mij voorstelde om een partij tubes te kopen. Een tijdje later zat ik in het toenmalige Tsjecho-Slowakije. De tubes vielen tegen, maar ik keerde naar huis met een partij fietsen, potten en pannen. En zo ben ik samen met de Nederlander Jan Bergmans in de partijhandel terecht gekomen. Samen hebben we in Lommel Kolonie het bedrijf BeCla (Bergmans en Claes) opgericht. We kochten grote partijen van allerhande kleding en andere waren op, en verkochten die door aan andere winkels en particulieren. Na vijf jaar zijn we er keurig mee gestopt.”
Daarna bent u begonnen met de uitbating van winkels van het genre ‘Stock Americain’. Vanwaar de naamsverandering in JBC?
“Tijdens het openingsweekend van onze winkel in Waasmunster was er maar weinig volk. Dat vond ik nogal raar omdat de eerdere openingen wel veel volk lokten. Tot ik begreep we daar dicht bij ’t Amerikaantje zaten, een begrip in die regio. Dat maakte duidelijk dat we een andere naam nodig hadden, een naam met meer uitstraling. Ik heb simpelweg gekozen voor mijn initialen JBC. Het is eenvoudig, telt slechts drie letters en het bekt goed. En zo is de keten JBC ontstaan. Of ik verstand had van mode? Ik zie ook wel wat mooi is en wat niet mooi is. Ik denk dat ik wel wist hoe ik zaken moest doen. Ik had er een neus voor en wist de tegenpartij goed aan te voelen. In alle oprechtheid. Als de tegenpartij het niet ziet zitten, dan moet je daar respect voor hebben. In onderhandelingen, hoe hard ook, ben ik altijd beleefd gebleven. De tegenpartij heeft ook zo zijn rechten he.”
U zei al dat u achteraf spijt heeft dat u niet langer gestudeerd heeft.
“Ja, dat klopt. Ik ben geen dommerik en heb mijn ogen altijd goed opengehouden. Ik heb altijd goed geluisterd naar mensen die slimmer zijn dan ik, zoals bankiers, notarissen of boekhouders. Ik heb van die mensen veel geleerd, probeerde dat allemaal te onthouden, en voerde het dan zelf uit. Zo moest ik geen onnodige kosten maken. Dat zou nu niet meer mogelijk zijn, denk ik. Ik heb ook snel geleerd dat het geen zin heeft te blijven stilstaan bij het verleden. Wat gebeurd is, is gebeurd. Wat belangrijk is, is vooruit gaan.”
In 2004 gaf u de keten JBC over aan zoon Bart en dochter Ann. Was dat moeilijk?
“Ik had het daar niet gemakkelijk mee, hoewel ik goed besefte dat het moest. Twee hanen op één mesthoop, dat werkt niet. Maar ik kon mijn baby niet gemakkelijk loslaten. Ik had de neiging om bij Bart en Ann over de schouders mee te kijken. Ja, ik ben bedroefd geweest, maar mijn verstand zei dat het niet anders kon.”
Bent u trots op wat Bart en Ann met JBC bereikt hebben?
“Ik ben heel erg fier op hen. Ik ben vooral heel blij dat ze de geest van JBC in de hele keten hebben weten te bewaren. En dat Bart en Ann met de twee voeten op de grond zijn blijven staan. Ze zijn niet beginnen zweven of zich beginnen aanstellen. Dat doet mij bijzonder veel deugd.”
U bent ook actief geweest in hotels, vastgoed en paarden. Zou u nog een zakenkans grijpen als die zich zou voordoen?
“Het zou zeker kriebelen. Misschien dat ik nog in een vastgoedproject stap, maar ik twijfel. Ik ben niet meer zo sterk als vroeger, en een stuk emotioneler.”
Is geld belangrijk voor u?
“Geld is zeker belangrijk. Ik weet wat het is om geen geld te hebben, ik heb het vroeger zo hard moeten missen. Geld maakt niet gelukkig, maar geen geld hebben is heel erg.”