‘Booms glas’: de naam hoor je nog wel geregeld vallen op veilingen en rommelmarkten, al moet je je wel hoeden voor namaak. De Boomse glasfabriek produceerde van 1923 tot 1982 een uitgebreid gamma van drink-, decoratie-, en verlichtingsglas. Het meest bekende is het zwarte Boomse glas, gedecoreerd met goud of bloemen.
Glasmarkt
“Zelfs het eerste Duvel-glas werd hier ontworpen”, weet Luc Verbeeck, voorzitter van vzw Emabb dat in zijn bezoekerscentrum Brik Boom een aanzienlijke collectie Booms glas heeft verzameld. Ter gelegenheid van het ‘eeuwfeest’ wordt een exclusieve glasmarkt opgezet en kan je de hele geschiedenis in de permanente tentoonstelling gaan ontdekken.
“Doorheen de jaren kende de fabriek vele evoluties. Kenmerkend vooral ook is de komst van Paul Heller, een Tsjech die vanuit de Bohemen, een streek die ook bekend is voor zijn glasproductie, onder de noemer Aetver nieuwe technieken in Boom introduceerde. Vazen en glazen werden gezandstraald, kregen het uitzicht van bevroren glas en werden versierd met goud, zilver en platina, waaronder het befaamde zwart Booms glas. Maar ook het opalineglas, het designglas van Felix Van Ransbeeck, of geslepen kristalglas zijn gekend. Die producten van gerenommeerde kwaliteit werden wereldwijd geëxporteerd”, verduidelijkt Luc Verbeeck.
Spaanse glasblazers
Terwijl België voor het werk in de kolenmijnen gastarbeiders ging zoeken in landen als Italië en Marokko, zocht De Rupel zijn heil in Spaanse specialisten. In de jaren zestig kwamen heel wat glasblazers, die in hun thuisland gebukt gingen onder de dictatuur van Franco, naar de Rupelstreek afgezakt. Francisco ‘Paco’ Domingo Sebastean (84) was een van hen.
Paco Domingo ging in 1962 in de glasfabriek van Boom aan de slag. Door de bloei die de fabriek toen kende, was er grote nood aan specialisten. In zijn thuisland werkte Paco als glasblazer in Valencia. “Vrienden van mij hadden in de krant gelezen dat ze glasblazers zochten in België. Ze vroegen me: wat denk je gaan we in België werken? Maar eerlijk gezegd zag ik dat niet echt zitten”, getuigt de man.
“Een paar weken later kreeg ik een brief van mijn zus, die al in Brussel woonde en er in een restaurant werkte, waarin ze ook met het voorstel afkwam. Ze hadden veel mensen nodig en huisvesting was inbegrepen, een goed idee toch? Maar ik was nog altijd niet overtuigd.”
“Pas toen ik de ene na de andere hoorde zeggen ik ga in België werken, begon ik er meer en meer over na te denken. In mijn land leefden we al meer dan twintig jaar in armoede. Het loon in België lag een stuk hoger, je kreeg huisvesting,…”
Kip met friet
Op 23 januari 1962 was het zover. Paco herinnert zich de dag van zijn aankomst nog alsof het gisteren was. “Met 73 Spanjaarden zijn we toen naar hier gekomen, voornamelijk uit de regio’s Valencia en Barcelona. We maakten eerst een tussenstop in Parijs. Daar kregen we kip met friet en appelcompote. We dachten dat die appelcompote een dessert was, we kenden dat niet”, schaterlacht de Spanjaard. “Toen we aankwamen op de Grote Markt in Boom werden we naar het Rupel Hotel (het latere restaurant Salpicon, red.) gebracht. Twee keer raden wat we daar kregen… kip met friet en appelcompote.”
Samen met vrienden Vincento, Pascual en Lorenzo ging Paco in ‘het glasfabriek’ aan de slag, waar ze zich vooral zouden bezighouden met het maken van tafelservies waarvoor de fabriek befaamd was. “Elk trouwkoppel kreeg dat in die tijd wel als cadeau”, lacht Paco’s echtgenote Jeannine.
Oorspronkelijk de bedoeling met een contract van drie jaar in België te werken, zou die grote liefde hem in België houden. “Terwijl ik nooit gedacht had naar België te komen. Maar er ontstond een hechte gemeenschap en een goede verstandhouding tussen de Vlamingen en Spanjaarden”, getuigt Paco. “Wat het werk betreft, was de manier van werken wel hetzelfde. Alleen hier lag het loon een pak hoger. In Spanje verdiende ik 75 pesetas per dag, in België 26,5 euro per uur. Wat ik in Spanje verdiende per dag, had ik hier op twee uur.”
Toch zou Paco maar vier jaar in de glasfabriek blijven. “Er kwam toen een aanbieding vanuit de diamantsector. Ik dacht altijd dat dit niets voor mij zou zijn, maar na een aantal proeven waren ze laaiend enthousiast. De verdiensten lager er hoger, werken in een glasfabriek was ten slotte allesbehalve gezond en de glasindustrie was bovendien toen al op zijn terugweg door de toenemende concurrentie van machinaal geproduceerde artikelen. In de glasfabriek waren het toen werkweken van 45 uur, in de diamant maar 39 uur.”